Kanker

Kanker is een ernstige ziekte waarbij men de oorzaak in het DNA van de cellen zoekt. Antroposofisch kun je de ziekte op een andere manier begrijpen.  Kou speelt hierbij een sleutelrol.

Kanker is een koude ziekte
Bij kanker gaat een deel van het lichaam op ongecontroleerde wijze groeien. Een klein plekje in het lichaam gaat opeens een geheel eigen weg, en verliest het contact met de omgeving. Dat is een dramatische ontwikkeling, want in het menselijk lichaam is alles op elkaar afgestemd. Op allerlei manieren zijn er wisselwerkingen tussen organen en andere delen van het lichaam. Maar nu gaat er een stukje van het lichaam een eigen weg, wordt eigenwijs. Een bepaalde plek raakt geïsoleerd.
Dit proces van isolatie heeft met een soort kou te maken. Dat alles zo goed op elkaar is afgestemd, en dat alles goed stroomt in het lichaam, is te danken aan voldoende warmte. Bij teveel kou, in de winter bijv., kunnen de ledematen stram worden. Ze werken dan niet soepel meer. Voeten kunnen zo koud worden, dat ze haast niet meer voelbaar zijn; ze horen er als het ware niet helemaal meer bij. Maar dit zijn koudewerkingen, die snel weer kunnen verdwijnen. Bij een kankergezwel gaat het om een soort koude-inwerking, die zeer langdurig bestaan heeft, en op onbewuste wijze in bepaalde organen heeft doorgewerkt.
In de mens is er in het zenuwzintuigstelsel een zekere kou van nature werkzaam. Deze kou hoort in het hoofd te werken. In een uitdrukking zegt men ook wel: je moet het hoofd koel houden. Als het hoofd te warm wordt, kan het niet goed meer werken. Bij hoge koorts daalt het bewustzijn en komt het soms zelfs tot ijlen.
In het buikgebied daarentegen is het van nature warm. Er is een sterke doorbloeding van de spijsverteringsorganen. Is een buik te koud, dan werkt hij niet goed. Krampen en spijsverteringsstoornissen zijn het gevolg. Vergelijkt men deze kou en warmte met wat zich in de natuur afspeelt, dan zou men kunnen zeggen: in het hoofd is het een beetje winter, in de buik is het zomer. Tussen hoofd en buik is er een middengebied. Hart en longen werken daar. Dat zijn ritmische organen, die gaan steeds heen en weer. Dit middengebied is te vergelijken met het heen en weer van voorjaar en herfst.
Dit ritme is een basis voor een goed evenwicht, tussen zenuwzintuigstelsel en spijsvertering, tussen boven en onder, tussen kou en warmte. Ritme is daarmee bepalend voor een goede gezondheid.

Warmte en Kou in de mens

Aangezien kou zo’n belangrijke rol speelt in het ontstaan van kanker, kijken we naar de rol van kou en warmte in het menselijk lichaam.
Als een ritme werken kou en warmte op de mens in. Op een koude-invloed volgt als antwoord een warmtereactie. Bij een douche is het mogelijk, even de koude kraan aan te zetten. Doen we dit kort genoeg, dan volgt een reactie: we worden warm. Deze warmte komt via de bloedsomloop uit het buikgebied, uit het stofwisselingsgebied. Op een koude-prikkel reageert het lichaam dus met warmte. In de zomer valt een koude douche dan ook tegen, omdat erna een vervelend warmtegevoel opkomt. Duurt een koude prikkel echter te lang, dan kan de stofwisseling niet altijd de kracht opbrengen het lichaam weer te doorwarmen. Of de stofwisseling reageert met geweld: met koorts. Er ontstaat een ontsteking. Hoorde vroeger ieder Nederlands kind niet als het bij koud weer zonder jas naar buiten rende: pas op, doe je jas aan, straks krijg je nog een longontsteking!. Veel ontstekingen in het lichaam zijn een reactie op een of andere vorm van kou. Heel veel blaasontstekingen ontstaan door te koude voeten of een te koud onderlichaam. Ontsteking en koorts zijn dus een genezende reactie van het lichaam op kou.
Kankerpatiënten kunnen bijna zonder uitzondering moeilijk koorts krijgen. In het begin van de eeuw was het algemeen bekend dat kanker en koorts tegenpolen waren.
Men had geobserveerd, dat kanker na een koortsperiode kon verdwijnen.
De laatste jaren is er in de reguliere geneeskunde ook weer belangstelling voor koorts therapie bij kanker. Men heeft ontdekt dat de lichamelijke afweer, de mogelijkheid vreemde stoffen of cellen op te ruimen, bij koorts versterkt is. En ook dat kankercellen gevoeliger voor warmte-inwerking zijn dan gewone lichaamscellen.
Een kankergezwel is een koude plek. Soms is dat letterlijk voelbaar. Warmte is een belangrijke mogelijkheid om aan het opruimen van zo’n koude plek te werken. Rondom een gezwel ontstaat dan ook vaak een ontstekingsreactie om het gezwel op te ruimen. Koorts ruimt het best op. Vandaar het grote belang van koorts kunnen ontwikkelen. Wanneer leert een mens koorts te ontwikkelen? In de jeugd, met de kinderziekten. In hun jeugd hebben kankerpatiënten vaak weinig of geen kinderziektes gehad, en hebben later bij andere ziekten evenmin koorts van betekenis.

Verschillende vormen van kou

Er zijn nog meer koude problemen. Er zijn bijv. mensen die sterk vanuit het hoofd leven. Op alles volgt een verstandelijke reactie, zonder dat het gevoel of de wilskracht meedoet. Dat brengt kou in het lichaam.
Slechte voeding, bijv. chemisch bewerkte voeding, is geen stimulans voor de stofwisseling. Het schept eerder een probleem voor de stofwisseling: hoe dit op te lossen en te verwerken. In plaats van een stimulans is het een soort kou voor de spijsvertering.
Een ander koude probleem kan zijn, dat men in de jeugd te weinig aandacht en omhulling gekregen heeft. Er was geen warm nest, en dat kan niet zelden een gebrek aan eigenwarmte tot gevolg hebben. Letterlijk kou lijden in de jeugd komt ook wel voor, maar mentale koude werkt dieper door.
Het feit dat kanker een koude ziekte is, wil niet zeggen dat mensen met kanker in menselijke zin ook ‘koud’ zouden zijn. Kankerpatiënten komen niet zelden juist warm over. Zij verliezen hun warmte echter nogal eens teveel naar de omgeving en staan teveel open voor anderen en voor invloeden van buitenaf – ook voor negativiteit en andere vormen van kou.
Bij kanker gaat het niet alleen om letterlijke koude invloeden, maar ook om zielematige ‘koude’ invloeden. Wat in de ziel ontstaat, zakt in de loop van de tijd af naar het lichamelijke niveau.

Ademhaling en kanker.

Een goede ademhaling, in de ruime zin van het woord, is wezenlijk bij het voorkomen van kanker. Waarom is dat zo belangrijk?
Vanzelf is het noodzakelijk, dat na een goede inademing een goede uitademing volgt. Bij de inademing wordt voor een moment het zenuwgestel actiever: we zijn wat wakkerder en naar de buitenwereld gericht. Bij de uitademing is de stofwisseling even actiever en komen we eventjes tot onszelf. Dit snelle ritme bij de ademhaling komt niet tot bewustzijn. Gelukkig maar, want dat zou erg onrustig zijn. Bij drukke bezigheden raakt de ademhaling uit evenwicht en verschuift het accent naar de inademing; gaan we vervolgens uitrusten dan komt de nadruk weer op de uitademing. Uitblazen, noemen we dat dan. Bij het bezig zijn, naar buiten gericht zijn, is het zenuwzintuigstelsel actiever en overweegt de inademing, komen we tot rust en blazen we uit, dan wordt de stofwisseling actief en overheerst de uitademing.
Wie niet goed kan inslapen, kan dat ook eens proberen: het accent op de uitademing leggen.
Daarmee wordt de stofwisseling gestimuleerd en kan het bewustzijn in het hoofd makkelijker losgelaten worden.
In figuurlijke zin zijn er meer ademhalingen bij de mens. Voedsel opnemen en ontlasting uitscheiden is ook een soort ademhalen, maar dan stoffelijk. En zelfs in het zenuwzintuigstelsel is er een ademhaling: het opnemen van zintuigindrukken en het verwerken ervan. Dit is een soort licht-ademhaling.
Ritme en ademhaling zijn een basisvoorwaarde voor het bestaan. Zonder deze eindeloze afwisseling gebeurt er niets. Iets opnemen is weldadig, maar er is wel een tegenbeweging nodig. Op een inademing móet een uitademing volgen.
Slapen en wakker zijn ook een vorm van ademhaling; ze wisselen elkaar noodzakelijkerwijze voortdurend af. Overdag werkt het bewustzijn en werkt de kou. ’s Nachts werkt de stofwisseling en doorwarmt het lichaam weer, lost alle koude invloeden weer op. Eén keer per etmaal zijn we eens helemaal goed doorwarmd. Een goede slaap kan zodoende enorm veel herstellen. Chronisch slecht slapen daarentegen is een risicofactor bij het ontstaan van kanker.
Het waken en slapen is het één na grootste ademritme van de mens. Het grootste ritme is leven en dood. Het leven op aarde is te vergelijken met de dag, en het leven aan gene zijde met de nacht – al zijn we daar veel bewuster. Het leven op aarde is als de dag die allerlei problemen bracht, het leven in de geestelijke wereld is als de nacht waarin de problemen verwerkt worden en alles hersteld wordt.
In het middengebied van de mens leeft het gevoel, zoals het denken in het hoofd en het doen in de stofwisseling en de ledematen. Een bijzondere uiting van het gevoelsgebied laat zich in het lachen en het huilen zien. Dit zijn belangrijke gevoelsuitingen. Lachen is gezond, en huilen ook, want dat ruimt op. Als het gevoelsleven te vlak wordt, verbleken ook deze uitingen. Er wordt niet écht meer gelachen of gehuild. Er wordt niet meer voldoende opgeruimd.

Passiviteit en kanker

In het verlengde van ritmestoornissen en kou, kan een gebrek aan uiterlijke of innerlijke activiteit een probleem vormen, waardoor onvoldoende wordt opgeruimd.
Er kan een gelatenheid, een soort passiviteit ontstaan ten opzichte van negatieve invloeden, of negatieve ervaringen. Dat zien we bijv. bij zeer moeilijke gebeurtenissen in het leven, die niet verwerkt kunnen worden. Die verdwijnen op den duur uit het gewone bewustzijn, maar ze zijn niet opgelost. Ze vormen als het ware eilanden in de ziel, die later óf alsnog bewust worden, of meer lichamelijk gaan werken. Veel mensen, ook jonge mensen, zoeken tegenwoordig dit soort ‘oud zeer’ in zichzelf op, en gaan er over praten (of doen andere therapieën) om het op te lossen. Dat kan belangrijk zijn, om goed verder te kunnen. Iedereen heeft wel een aantal nare ervaringen of herinneringen weggestopt, maar hier, in relatie tot het ontstaan van kanker, gaat het om onoverkomelijke gebeurtenissen. Het kan zover gaan, dat er een knik in het verloop van het leven is opgetreden, waarvoor de kracht ontbreekt, een wending ten goede te bewerkstelligen. Ook dan is het van het grootste belang, om alsnog te proberen het gebeurde te verwerken. Het als het ware alsnog te doorademen, te verteren. Niet alleen het spreken erover is belangrijk, ook het steeds weer laten bezinken is nodig. Dat gebeurt ’s nachts. Ergens een nachtje over slapen, is een gezegde dat aangeeft, dat ’s nachts problemen kunnen worden opgelost. Nieuwe mogelijkheden ontstaan doordat in de slaap iets kan worden verwerkt.
Negatieve ervaringen in het leven als bovengenoemd, kunnen ertoe leiden, dat een mens niet voluit in het leven kan staan. Dat kan zich uiten als een voortdurend probleem echt aanwezig te zijn. Een bepaalde lichamelijke constitutie kan daar ook aan meewerken. Een mens zit dan in wezenlijke zin niet goed in z’n lijf; kan niet vanuit z’n hart leven. Er is soms iets zeer ingrijpends nodig, zoals het krijgen van een ernstige ziekte, om weer tot de eigen kern te komen. Aangezien het hart iets met de zon te maken heeft zou het in beeldspraak betekenen: er is licht en warmte van de zon nodig.
Ook het vertéren van problemen kan bemoeilijkt zijn. Probleemoplossen is heel moeilijk bij neurose. Iemand die neurotisch is, kan het leven niet goed aan, en maakt altijd overal problemen van. Niets is eenvoudig, voortdurend ontstaan er knopen. Hier is het denken verstrengeld met het willen. Er is geen ademruimte, het middengebied ademt niet goed. Het hart komt niet aan bod, en daarom is het oordelen voor een neurotisch mens zo moeilijk, want het afwegen en beoordelen doen we niet alleen met het verstand maar vooral ook met het hart.
Wat bij kankerpatiënten ook regelmatig beschreven wordt, is een zekere passiviteit ten aanzien van problemen. Als iemand eindeloos onrecht wordt aangedaan, of in de hoek wordt gedrukt, en niet de kracht heeft om zich te verzetten of te beschermen, dan dringt voortdurend negativiteit binnen. Het is niet het normale incasseren, of geduld hebben, zoals bijv. in de opvoeding vaak van pas komt. Dat vergt juist een extra betrokkenheid en inzet. Het ziekmakende is een alsmaar laten gebeuren uit passiviteit.
Een andere vorm van passiviteit is het niet goed waarnemen van de omgeving. Iets wat niet goed waargenomen wordt dringt namelijk wél door. Zo werkt reclame immers ook. Negatieve dingen dringen zo voortdurend binnen, als we niet echt waarnemen. En nemen we iets wel goed waar, dan kan er innerlijk iets gebeuren, er komt iets op gang. We houden het negatieve meer buiten ons, en bij goede of mooie dingen worden we wellicht veel vaker enthousiast. Dan ademen we beter. En enthousiasme is een heel krachtige vorm van zielewarmte die tot in het lichaam genezend kan werken.

Samenvattend komen we tot de volgende lijst met fakcoren die het ontstaan van kanker in de hand werken:

Kou:
Kouwelijkheid
Zelden of nooit koorts
Teveel in het hoofd leven
Kou in jeugd (ook figuurlijk)
Knik in levensloop
Slechte voeding

Ademhalings-
of ritmestoornissen:
Chronisch slecht slapen
Niet écht lachen of huilen
Neurose

Passiviteit:
Het alsmaar laten gebeuren
Niet goed waarnemen
Gebrek aan beweging, ook innerlijk
Niet echt aanwezig zijn

Preventie van kanker

Wie zal niet enkele van bovengenoemde factoren bij zichzelf herkennen? Dat wil nog geheel niet zeggen, dat het risico op kanker daarmee vergroot is. Het wordt pas zorgelijk, als een meerderheid van deze factoren aanwezig is. Daarbij is het nog een probleem, zichzelf te beoordelen. Slaapstoornissen kunnen gemakkelijk vastgesteld worden, maar het beoordelen van jezelf of je de wereld om je heen goed waarneemt, is al veel moeilijker. Bij onzekerheid omtrent de eigen risicofactoren, kan het goed zijn, eens met de arts of een van de therapeuten te overleggen. In de antroposofische geneeskunde hoef je niet eerst ziek te zijn, voor je naar de dokter gaat!
Aan de meeste van bovengenoemde risicofactoren is iets te doen. Het een kost wat meer moeite dan het ander, en soms is er medische of andere hulp bij nodig, maar het kán.
Een probleem is, zichzelf serieus te nemen. Zelfs kankerpatiënten hebben niet zelden moeite, hun leven en zichzelf écht te veranderen. Omgekeerd kan er veel gebeuren, als mensen heel actief worden. Enkele jaren terug bleek bv. uit onderzoek, dat patiënten met borstkanker, die in psychotherapie gingen, daardoor dramatisch veel betere kansen hadden. Psychotherapie is één mogelijkheid. In de antroposofische geneeskunde zijn er naast de dingen, die men zelf aan kan pakken (zie boven), diverse therapiemogelijkheden, die juist ook preventief veel kunnen doen.

Lotsgebeurtenis

Er zijn mensen, die kanker krijgen, en bijna géén van bovengenoemde factoren hebben. En ook het omgekeerde komt voor. Dat zulke uitzonderingen voorkomen, is in de geneeskunde begrijpelijk. Er zijn mensen die extreem veel roken, en op hoge leeftijd aan iets anders dan longkanker overlijden. Met mensen kunnen geen rekensommen gemaakt worden. Hier speelt ook het lot van de mens. Dat we een bepaalde ziekte op een bepaalde leeftijd krijgen, hebben we niet in eigen hand. Dat is een lotsgebeurenis, waar we geen inzicht in hebben. Ik denk wel, dat een mens zelf in zijn lot bij kan sturen. Met de nodige inzet.
Voor de antroposofisch arts is de maretak een belangrijk geneesmiddel. Het is een bijzondere plant, die als bollen in bomen groeit, en zich niets aantrekt van licht, zwaartekracht en seizoenen. In de kou van de winter is hij gewoon groen. De maretak is geheel op het kosmische georiënteerd, op het harmonische, en verdrijft het te aardse, te koude in de mens. Onder de naam Iscador is het een bekend middel dat tegenwoordig zelfs in de ziekenhuizen gewaardeerd wordt. Ook andere medicamenten zijn belangrijk bij de preventie van kanker.
De therapeuten van de Lemniscaat hebben ieder op geheel eigen wijze de mogelijkheid iets aan kanker of aan preventie van kanker te doen.