Arnica montana
Waar groeit Arnica?
Zoals de naam al zegt is Arnica een bergplant: Arnica montana. Toch groeit hij in een groot deel van West-Europa, tot in west Rusland aan toe. Sterke kou vermijdt hij, het zuidelijk deel van de Scandinavische landen vormt de bovengrens; zuidelijk van de Alpen komt hij niet. Dat is waarschijnlijk de reden dat Arnica pas laat in de kruidenboeken verschijnt. De ‘Vaders’ van de botanie, zoals Dioscorides en Galen, noemen hem niet. In Nederland komt Arnica ook voor. Op zandgronden en heidegebieden in het oosten van het land , met name in Drente is nog Arnica te vinden. Daar waar de grond verstoord is geweest, ontkiemt Arnica. In Drente bevind zich overigens ook een Arnicakwekerij, die aan Weleda levert (Henk Pleiter, Dwingeloo). Het voorkomen in ons land is na de oorlog gedecimeerd, waarschijnlijk door kunstmest gebruik. Kalkgrond en de kalkrijke rivierklei vermijdt de Arnica. Niettemin kan hij het in een tuin vrij goed doen.
In de bergen kiest Arnica vochtige bergweiden, bosranden uit (van 300-2800 m). Te drassig is niet goed; een minimale glooiing van 3 graden lijkt noodzakelijk te zijn. De grond moet bovendien vrij zurig zijn. Lichte bodemverstoring zoals van vee, evenals beperkt en selectief oogsten van Arnica bevordert de groei. Beschermen en afsluiten van een gebied geeft achteruitgang (1).
Valkruid, Wolverlei
In de 14e eeuw duikt de naam Arnich op. Voordien werd hij mogelijk al aangeduid met allerlei namen die we nu voor andere planten gebruiken (Alisma, Caltha). In het Grieks betekent Arnion: lam. Daarentegen verschijn ook de naam Wolverlei, (Wohl für Leid – weldadig voor leed). Ook zijn er namen die met de wolf in verband worden gebracht: ‘Wolfstrapp’.
Groei en bloei
De Arnica is een plant die eerst een rozet vormt, en het jaar daarna een stengel met bloem ontwikkelt. De jaren daarna kan de wortelstok jaarlijks voor bloei zorg dragen. De rozet is eenvoudig en en bestaat uit 2-3 kruislingse bladparen, opvallend symmetrisch.
Een zich ontplooiend bladpaar maakt van bovenaf gezien vaak een lemniscaatvorm, een ritmische ademende vorm. De bladeren zijn parallelnervig, een uitzondering in de groep van de hogere planten.
Bovenaan de stengel verschijnen 3 bloemen, waarvan 2 op een zijstengel staan, door kleine spitse blaadjes begeleid. De bloemen groot, goudgeel, licht neigend, niet strak gevormd, eerder wat nonchalant aandoend.
De stengel is vaak in een lichte S-vorm gebogen. De bloemknop op de nog korte stengel komt in de groei sterk naar buiten wijzend omhoog. Iedere nacht buigt zij zich naar de aarde, overdag richt ze zich weer wat hoger op.
De stengel maar ook de hele plant is zichtbaar en voelbaar behaard. Bij tegenlicht, zoals in de avondzon, lichten de stengels op.
Onder de grond ontwikkelt zich een stevig wortelstelsel, rhizoom in botanische termen, en vormt een netwerk van waaruit de plant verder groeit. De feitelijke wortels zijn ook vrij stevig. De hele plant is vrij stevig, en geeft soms een haast vlezige indruk. Een kruidig-aromatische geur doortrekt de gehele plant. Na de bloei gaat de bloem recht opstaan en ontwikkelt het langgerekte zaad zich. Het heeft een krans van pluisdraadjes die in de bloem al zichtbaar waren. Heel effectief bij de verspreiding van de zaden: die gaan net als paardebloemzaadjes als aan een parachute door de lucht. Het zaad kiemt snel na verspreiding, en heeft daarbij licht nodig.
Arnica is een stevige, karaktervolle verschijning. De wat slordige grote goudgele bloem gaat gepaard met een eenvoudige maar sierlijke bouw, waarbij het bladgebied gevormd, teruggehouden en toch sprekend is. Het wortelstelsel is krachtig en met geur doortrokken. Hij is selectief en sensitief wat betreft de keuze van de standplaats. Een arme bodem die verstoord is, een niet te warm klimaat met seizoenen, met name in de bergen, heeft de voorkeur.
Menskundig zijn bergen en arme zandgronden verwant met het zenuw-zintuigstelsel. Ook de beharing, die op een kiezelwerking duidt, evenals het sterke wortelgestel, wijzen in die richting.
Gebruik in vroeger eeuwen
Het oudst bekende gebruik, vanaf de 17e eeuw, is bij kwetsuren, kneuzingen, en bloeduitstortingen.
Bij ” stoot, slag of steek.” Later werd de antiseptische werking bekend.
Goethe nam graag een kop hete Arnica-thee voor zijn angina pectoris aanvallen. Hij voelde daarbij een kracht, die hem aan het oergesteente, graniet deden denken. Hij mopperde wel over de dosering die men hem toebedeelde: “U spaart mij teveel! Wanneer men een zieke zoals ik voor zich heeft, moet men een beetje napoleontisch met hem aan de slag gaan”. Nog kort voor zijn dood nam hij de Arnica-thee.
In de 19e eeuw kwam het algemeen gebruik tot een hoogtepunt, het werd met groot enthousiasme aangeprezen en gebruikt. Eind 19e eeuw kwam de reactie daarop, wellicht mede door problemen bij overdosering. Op de huid kon het tot sterke reacties leiden blaren en necrose. Ook was het een niet ongevaarlijk abortivum. Maar nog na de oorlog was Arnica voor de huisartsen een gangbaar geneesmiddel. Men vatte de werking van Arnica wel samen met: activerend voor zenuwstelsel, spieren en bloedsomloop.
Een krachtig en snel werkend middel.
Farmacologie – toxicologie
Aan het einde van de 19e eeuw kwam steeds meer farmacologisch onderzoek op gang.
Bij mensen met eczeem of aanleg daartoe geeft Arnica bij uitwendige toepassing in 60% uitslag tegen 4% bij andere mensen.
Steeds meer van de inhoudsstoffen werden bekend. In de bloemen vond men arnicin, looistoffen en etherische oliën.
Etherische oliën zijn complexe koolwaterstofverbindingen. Dit zijn goed brandbare stoffen, ze hebben veel warmte in zich. Enkele verbindingen van deze etherische oliën zijn farmacologisch interessant. Die van de Arnica werken antibiotisch, analgetisch en ontstekingsremmend. Bepaalde kleurstoffen werken stimulerend op het hart en hebben een versterkende werking op vaatwanden.
Naar aanleiding van deze studies waren enkele aanvullende conclusies: sterke invloed op arteriële én veneuze bloedsomloop in de zin van vaatverwijding; snelle pijnvermindering; gunstig bij duizeligheid en moeheid.
In de homeopathie kent men een zg Arnica type, een type mens die sterk op Arnica reageert, c.q. er mee verwant is: het is een krachtig gespierde mens, die neigt tot stuwing.
Antroposofisch beeld
De Arnica is door Rudolf Steiner beschreven als middel voor de moeilijk behandelbare ruggemergsziekten, die in die tijd vaak aan syphylis werden toegeschreven. De Arnica brengt een licht- warmtewerking in het zenuwgestel. Dit betreft zelfs een fantoomwerking, een model-, een voorbeeldwerking.
Dan beschrijft hij de substanties die van belang zijn. Als belangrijke substantie en proces noemt hij kiezelzuur (kiezel is een vertegenwoordiger van de bovenpool). Verder looistoffen, om het astrale in het etherische te lokken, “kampferartiges” als pijnstillend element. Tenslotte de etherische oliën, die versterkend op het warmte-organisme werken.
Elders beschrijft hij hoe bij een kneuzing het astrale van de Arnika door het Ik te hulp wordt geroepen.
In samenwerking met Ita Wegman beval hij het vooral aan bij patiënten met verlammingen en spierzwakte; voorts bij reumatische klachten en arthritis, kneuzingen, en ook bij maagklachten en depressies.
Als we bedenken, dat men vroeger met ‘wolf’ verschillende ziekten aanduidde, die de mens beschadigden of ‘beten’, dan is het toch niet vreemd de Arnica als grote helper van de mens te zien, overal waar hij ‘gebeten’ wordt door het aarde-element. Met warmte en licht houdt hij de mens op de been.
Huib de Ruiter
hdr@de-lemniscaat.nl
(1) Arnica: Christina Kiehs-Glos, aethera im Verlag Freies Geistesleben & Urachhaus GmbH , 1. Auflage 2002.
Internet: www.aethera.de